De Bijenkorf voor bruidsparen

bruidsparen-1.jpg

Zo af en toe overkomt je het als schrijver: dat je een stukje toegestuurd krijgt dat geplaatst MOET worden. Niet uit luiheid, omdat de inspiratie even niet wil komen, maar gewoon vanwege het bijzondere karakter van het gratis ontvangen epistel. Frits Abrahams overkwam het onlangs, met een publicatie uit de periode tussen 1920 en 1930 waarvan de eeuwigheidswaarde alleen al een plaatsing rechtvaardigt. En ook als ode aan al die wereldgodsdiensten, die het op deze weblog niet altijd even gemakkelijk hebben. Al was het maar om het evenwicht te bewaren.

Overgenomen uit de NRC van donderdag 23 oktober.

bruidsparen-2.jpg

HET OOG VAN DE MAN MOET SCHITTEREN…

Ooit waren er tijden dat de vrouw haar plaats wist, dat er niet gezeurd werd over ongelijke kansen en glazen plafonds, dat je als heer van de schepping geen tijd hoefde te verdoen met jezelf te rechtvaardigen.

En, heren, ik wil het zout niet nóg dieper onze wonden inwrijven, maar hoe kort geleden is dit alles! Sommigen van ons hebben ouders die het nog meegemaakt hebben.

Een lezeres stuurde me een kopie toe van een uitgave van De Bijenkorf voor bruidsparen. Het tijdstip van publicatie schat ze in de periode tussen 1920 en 1930, een aannemelijke veronderstelling, gelet op taalgebruik en argumentatie. Het betreft drie teksten, respectievelijk getiteld ‘Gelukswaarborgen’, ‘De huwelijksmorgen’ en ‘De liefde in het huwelijk’.

Het begin van ‘Gelukswaarborgen’ is meteen raak: “Geen beter waarborg voor het geluk in het gezin dan het goede karakter der huisvrouw. Iemand heeft eens gezegd: ‘De vrouw met een goed karakter is voor haar man eene gouden kroon; zij verbant uit huis alle beslommeringen en zorgen’.” Wij kunnen hieraan toevoegen: “Het geluk wordt alleen verworven door voortdurende inspanning en stille offers.”

Wie moest dat allemaal opbrengen?
In de eerste plaats de vrouw, uiteraard. Als zij zich maar beheerste, was er niets aan de hand. “Daarom, waakt over uw tong, dat gij uw echtgenoot geen hard en scherp antwoord geeft, zelfs niet in onaangename oogenblikken of drift. (…) Wees er diep van overtuigd, dat de heilige liefde der vrouw het leven van den man veraangenaamt en hem in zijn huis doet blijven. Het oog van den man moet schitteren, wanneer hij uit de verte zijne woning ziet.”

Helaas, reeds in de jaren twintig was er voor het oog van den man lang niet altijd reden om te schitteren. Een van zijn zwakste kanten was toen al zijn ‘stijfhoofdigheid’ en je had vrouwen die daarop reageerden met ‘hardnekkig stilzwijgen’ of, nog erger, ‘tegenspreken’. Fout! “Hoe wordt de man zodoende de straat opgejaagd, naar sociëteit of kroeg.”

Mokken, in verwijten losbarsten, het was voor de vrouw allemaal uit den boze. “Niet minder onaangename verschijning is de eigendunkelijke heerscheres, voor wier wil alles moet buigen. Als de man niet altijd toegeeft, komt er een hel in huis.”

De vrouw kon niet ver genoeg gaan in ‘het vergeten van zichzelve’, zelfs als haar man een ‘dronkaard’ en ‘verkwister’ was, moest zij zich ‘kalmte opleggen’. Want: “De godin van het huis – dat moet gij zijn, o bruid! Dan zult gij door uw tooverstaf geluk en zonneschijn in uw huis weten te brengen.”

En als nu toch bleek dat het tussen man en vrouw geen ‘ware liefde’ was – wat dan? Scheiden? Welnee. Onze brochureschrijver wist het beter gemaakt: “Dan kan toch nog na het huwelijk de liefde geboren worden; als dit gebeurt, dan is dit te danken aan de jonge vrouw. Zij kan haar man winnen.”

Een goede vrouw lukte dat altijd. “Welnu, als dan de vrouw maar waarlijk liefheeft, dan behoeft zij niet te wanhopen, dan zal het hart van haar man zich wel openen.”

Ik moet helaas ophouden met citeren, want ik hoor mokkende geluiden achter mij. Mijn eigendunkelijke heerscheres eist mij weer op met haar tooverstaf.

Reageren:

Berichten over politiek, cultuur, sport. Polemieken. En zo meer. Voorzien van beeld en geluid als dat zo uit komt.